Wat doe je als een kleuter jouw vraag niet kan beantwoorden?

Je bent aan het voorlezen en stelt een denkstimulerende vraag: “Hoe voelt konijn zich nu?” Dariya steekt haar vinger op. Je twijfelt, want ze zit nog maar een jaar in het Nederlandstalig onderwijs en je vermoedt dat haar luisterbegrip nog niet erg groot is, maar je wil haar enthousiasme ook niet negeren. “Dariya?” Dariya kijkt jou lief aan, maar zegt niets.

Wat nu?

Een dergelijke situatie kan best frustrerend zijn, voor de leerkracht én de kleuter. Daarom zoom ik in op twee beproefde denkkaders om hiermee om te gaan. Wat ze met elkaar gemeen hebben, is dat ze de kleuter ondersteuning bieden om te spreken en zo een succeservaring bezorgen. Uiteraard hangt de spreekdurf van een kleuter van heel wat meer af. Daarover heb ik het op het einde van mijn blogbericht.

De leerladder (Justice & McGinty, 2009)

De onderzoekers Justice en McGinty bedachten het beeld van de leerladder voor situaties waarin een vraag te moeilijk is of juist te gemakkelijk. Voor elke situatie biedt de leerladder uitwijkmogelijkheden.

Te moeilijk

Wanneer het antwoord moeilijk of niet komt, biedt de leerladder drie opties om de kleuter te ondersteunen.

De keuze beperken: Je geeft zelf twee mogelijkheden, en laat het kind kiezen. Je kan die mogelijkheden nog visueel ondersteunen. Verder is één mogelijkheid misschien wel zo onwaarschijnlijk dat je het kind een extra zetje geeft in de goede richting.

Hoe voelt konijn zich? Voelt hij zich boos of heel blij?

Waarom is konijn boos? Is het omdat varken zijn verjaardag vergat? Of is het omdat de taart mislukt is?

Samen een antwoord zoeken: Je helpt het kind om na te denken en te verwoorden.

Hoe voelt konijn zich? Zullen we op deze prent eens kijken? Kijk naar het gezicht: konijn is boos. Zullen we het samen zeggen? Boos.

Hoe voelt konijn zich? Yvan, vertaal je naar het Oekraïens en terug? Ja, inderdaad, konijn voelt zich boos. Konijn is boos. Zullen we het samen zeggen?

Modelleren en activeren: Je geeft zelf een antwoord, en activeert vervolgens het kind om nu in eigen woorden zijn antwoord te geven. Het is niet de bedoeling dat het kind je klakkeloos nazegt, maar het is ook niet erg wanneer dat wel gebeurt.

Hoe voelt konijn zich? Kijk eens op de prent. Hier. Ik zou zo zeggen: hij is boos. Dariya, nu aan jou, hoe voelt konijn zich?

Een subtielere werkwijze is om eerst het antwoord te geven en dan pas de vraag te stellen.

Konijn is boos omdat de taart mislukt is. Hij had zo veel zin in taart en nu is er geen meer. Waarom is konijn boos?

Te gemakkelijk

Daarnaast zijn er ook drie opties om een kleuter uit te dagen wanneer het antwoord wel gemakkelijk komt. Deze opties geven de kleuter belangrijke taal- en denkkansen.

Voorspellen: De kleuter denkt na over wat zou kunnen volgen.

Hoe voelt konijn zich nu? Boos. Wat zou varken nu doen?

De transfer maken naar een andere context: Je vraagt de kleuter om een verband te maken met de eigen ervaringen of een andere context.

Hoe voelt konijn zich nu? Boos. Zou jouw mama boos zijn als de taart mislukt?

Uitleggen: De kleuter legt zijn antwoord verder uit. Vaak kan je hier nog wel wat doorvragen.

Hoe voelt konijn zich nu? Boos. Waarom voelt hij zich boos? Omdat de taart mislukt is. Waarom is dat zo erg? Een verbrande taart heeft een hele vieze smaak en het is ongezond. Waarom is het ongezond om verbrand eten toch op te eten?

Met deze leerladder in het achterhoofd land je altijd wel ergens wanneer het antwoord moeilijk komt, of juist heel erg gemakkelijk. Het is daarbij niet de bedoeling dat je voor één kind altijd dezelfde trap van de leerladder kiest. Dariya kan nu eens uitgedaagd worden om te voorspellen, en dan weer extra ondersteuning krijgen met een of-of-vraag. Een andere keer is jouw startvraag meteen een schot in de roos. Je zal ook ervaren dat bepaalde strategieën beter passen bij bepaalde situaties.

De tweestapsraket (Spencer & Petersen, 2020)

Logopedisten Spencer & Petersen raden af om naar een antwoord te vissen door een lange reeks extra vragen te stellen. Volgens hen zijn zulke lange betekenisonderhandelingen erg vermoeiend voor de gesprekspartners, en bovendien heel erg saai voor andere luisteraars. Er moet meer vaart zitten in een goed gesprek.

In de plaats stellen ze een handelswijze in twee stappen voor, op basis van hun jarenlange ervaringen met leerkrachten en jonge kinderen.

Stap 1. De eerste stap begint al bij het stellen van jouw vraag. Als je vermoedt dat het kind moeite zou kunnen hebben om te antwoorden, stel je een hele gerichte vraag waaruit duidelijk blijkt waar je naar zoekt.

Niet: Wat gebeurde er?  Wel: Wat deed konijn nadat varken zijn verjaardag vergeten was?

Stap 2. Als je het kind even de tijd hebt gegeven om een antwoord te formuleren en er komt niets, dan ga je over naar stap 2. Je vertelt dan het antwoord zelf in jouw woorden. Vervolgens geef je het kind een nieuwe kans om het zelf te formuleren. ‘En nu jouw beurt.’ of ‘En nu jij.’ of ‘Nu mag jij mijn vraag beantwoorden.’

Wanneer je taalfeedback wil geven, raden Spencer & Petersen aan om dat meteen te doen nadat het kind wat gezegd heeft. Je formuleert de taalfeedback positief. Bijvoorbeeld:

Kind: Boos, om varken is vergeten verjaardag.

Leerkracht: Je kan het ook zo zeggen. Konijn was boos, omdat varken zijn verjaardag vergeten was. Nu jij.

Dergelijke taalfeedback pas je best spaarzaam toe, om het taalplezier niet te ondermijnen. Niet alle taalfouten moeten verbeterd worden! Maar als je voelt dat een kind aan het worstelen is met de taal en er anders niet geraakt, dan werkt dergelijke taalfeedback wel. Soms kan je ook even bewust focussen op een bepaald taalelement, bijv. lange zinnen maken met ‘omdat’. Spencer & Petersen gaan dus een stapje verder dan impliciete feedback geven door te parafraseren.

Vergeet de context niet!

We moeten dringend weer uitzoomen. Je zou misschien Dariya dichterbij laten komen zodat ze kan wijzen in het boek, of haar in jouw oor laten fluisteren. Of je zou op andere momenten regelmatig met Dariya korte gesprekjes voeren zodat haar spreekdurf groeit. Dat zijn goede recepten! De spreekdurf van een kind hangt ook af van:

  • De groepsgrootte (in de grote kring of in kleine groep of individueel)
  • De relatie die je met het kind hebt en het algemene klimaat in de klas
  • Succeservaringen in eerdere gesprekken
  • De voorkennis die binnen of buiten de klas werd opgebouwd en uitgebreid
  • De mate waarin je inspeelt op de interesses van het kind en plaats geeft aan eigen ideeën
  • De uitdaging die de vraag biedt aan het kind (in de naaste zone van ontwikkeling)
  • Jouw eigen verwondering bij de vraag die je stelt
  • Visuele ondersteuning (met prenten, maar ook voorwerpen zoals tijdens fantasiespel)

Inspiratie hiervoor vind je in een recent artikeltje op Klasse. Zo kan je met nog meer vertrouwen samen met jouw kleuters aan de slag met prikkelende vragen.

Bronnen:

  • Justice, L. M., & McGinty, A. S. (2009). Read it again—Prek. A preschool curriculum supplement to promote language and literacy foundations. Columbus, OH: The Children’s Learning Research Collaborative. Beschikbaar via https://crane.osu.edu/our-work/read-it-again/
  • Spencer, T. D., & Petersen, D. B. (2020). Narrative intervention: Principles to practice. Language, Speech, and Hearing Services in Schools51(4), 1081-1096.

2 gedachtes over “Wat doe je als een kleuter jouw vraag niet kan beantwoorden?

  1. Ik zou graag de auteur een vraag willen stellen over dit artikel, maar kan nergens contactgegevens vinden. Kan u mij een bericht sturen?

    Like

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.