Twee vliegen in één klap: denkgesprekken voeren met kleuters met een lage taalvaardigheid

Het stimuleren van taal-denkrelaties bij jonge kinderen is erg belangrijk voor hun cognitieve ontwikkeling. Redeneren, evalueren, reflecteren, het zijn essentiële vaardigheden die liefst zo jong mogelijk worden aangereikt. Maar hoe pak je dat aan als je kleuters over een beperkte taalvaardigheid Nederlands beschikken en hun denken (nog) niet onder woorden kunnen brengen?

Te weinig woorden

Een tweede kleuterklas in een Nederlandstalige school in hartje Brussel. Ayoub, een beweeglijk ventje van vier jaar, is in de ontdekhoek druk in de weer met spiegels in allerlei vormen en formaten. Thuis met mama en papa spreekt Ayoub Frans en Arabisch, Nederlands leert hij alleen op school. Spreken gaat erg moeizaam. Zijn woordenschat Nederlands is nog beperkt. De juf van Ayoub wil met hem reflecteren over zijn spel met de spiegels. Zij gebruikt hiervoor foto’s van Ayoub die dienen als ondersteuning voor het denkgesprek.

LK: Wat ben jij hier aan het doen, Ayoub? (wijst naar een foto van Ayoub in de ontdekhoek)

A: ….

LK: Weet je het nog? Waarmee was jij hier aan het spelen?

A: …

LK: Weet je het woordje niet meer?

A: (knikt van nee)

LK: Zal ik het zeggen? Dat is een spiegel. Kan jij het eens zeggen: spiegel

A: een piegel

LK: Ja, goed zo, Ayoub. Dat is een spiegel!

De leerkracht in bovenstaande ‘dialoog’ meent het goed. Ze gaat individueel met het kind in gesprek. Ze legt de gemeenschappelijke focus op het spel van de kleuter, dat ook nog eens zichtbaar wordt gemaakt op de foto. Ze stimuleert hem tot spreken en geeft positieve bevestiging. De juf blijft echter steken in het hengelen naar het juiste woordje. In technische termen noemen we dat de fase van het labelen: het juiste label of etiket plakken op een concept of object uit de werkelijkheid. Hogere taal- en denkniveaus worden niet aangesproken. Blijkbaar staat de beperkte taalvaardigheid Nederlands van de kleuter een diepgaand en kwalitatief denkgesprek in de weg. Het resultaat zijn korte gesprekjes die blijven hangen op een oppervlakkig niveau.

Heel wat leerkrachten voelen zich voor dezelfde moeilijkheden geplaatst als de juf uit ons voorbeeld. Maar niet alleen bij anderstalige kleuters loopt de communicatie soms stroef. Ook bij stillere, introverte kinderen is het niet altijd eenvoudig om een goed denkgesprek te voeren.

De lat moet hoger

Onderzoek wijst uit dat het taalaanbod van een leerkracht in klassen met kinderen met een lage taalvaardigheid aanzienlijk minder rijk en uitdagend is. Met alle gevolgen van dien, want een beperkte woordenschat in de kleuterklas is een uitstekende voorspeller voor moeilijkheden in de verdere schoolloopbaan.

Dr. Susan Neuman van de New York University, een autoriteit op het vlak van taalverwerving bij jonge kinderen, pleit daarom onomwonden voor het gebruik van complexere, inhoudsrijke schooltaal, ook bij kinderen met een laag taalniveau. Spreek niet steeds over mama en papa of oma en opa. Gebruik ook ‘ouders’ en ‘grootouders’. Introduceer het woord ‘insecten’: deze diertjes hebben ‘voelsprieten’ en ‘poten’. Bied dus ook kennisnetwerken aan de kinderen aan. Ook – of juist – bij kinderen met een beperkte woordenschat moet de leerkracht ambitieus zijn in het taalaanbod.

Denken en spreken

Niet alleen moet de later hoger voor het taalaanbod, ook het voeren van gesprekken met kinderen mag uitdagender. Het controleren van woordenschat, zoals in ons bovenstaand voorbeeld, is een valkuil bij heel wat leerkrachten. Net omdat de taalvaardigheid van het kind zo beperkt is, grijpen ze terug naar het labelen en het testen.

Toch is het ook bij minder taalvaardige kleuters van belang om hen te leren op een steeds hoger abstractieniveau te denken. Taal is namelijk het middel om denkprocessen te ontwikkelen. In haar denkstimulerende gespreksmethodiek onderscheidt de Amerikaanse psychologe Marion Blank vier niveaus van abstractie:

  1. Het weergeven van opvallende informatie of erop reageren
  2. Aangeduide en minder opvallende kenmerken weergeven of erop reageren
  3. Herstructureren van waarnemingen en ervaringen
  4. Reflecteren en beredeneren

Bij het stellen van een denkvraag blijven de meeste leerkrachten hangen op de twee eerste niveaus. Het gaat hier vooral om vragen om iets te benoemen (‘Wat zag je?’, ‘ Wat hoorde je toen?’) of te beschrijven (‘Wat gebeurt er hier?’).

Leerkrachten hebben het een stuk moeilijker om de twee hoogste niveaus van abstractie aan te boren in een denkgesprek. Het derde niveau gaat om het herstructureren van waarnemingen en ervaringen: ‘Wat gaat er nu gebeuren?’, ‘Wat is anders dan…? ‘, ‘Hoe zijn ze hetzelfde?’. Maar het is voornamelijk het vierde en hoogste abstractieniveau dat erg moeilijk blijkt: reflecteren en redeneren met kinderen. Het gaat o.a. over denkhandelingen als voorspellen, redeneren en oplossingen formuleren. Vragen zoals: ‘Wat zal er gebeuren als?’, ‘Wat zou je kunnen doen?’ en ‘Waarom zal/waarom zou het niet?’ doen zowel een beroep op het redeneervermogen als op de taalvaardigheid van het kind.

Redeneren en reflecteren lukt gemiddeld pas bij kinderen vanaf 4 jaar. Bouw tijdens een denkgesprek het abstractieniveau op. Begin niet meteen met een ‘waarom’-vraag, maar laat een kind eerst beschrijven en vergelijken. De hogere denkniveaus mag je zeker ook introduceren bij minder taalvaardige kinderen. Let dan niet uitsluitend op de vormcorrectheid, maar vooral op de inhoud. Laat het kind zich ook non-verbaal uitdrukken terwijl jij zijn denken verwoordt in een rijk taalaanbod.

Een denkgesprek : tweede versie

In de tweede versie van het begingesprek laat de leerkracht Ayoub nadenken terwijl ze ook zijn taalvaardigheid stimuleert.

LK: Wat doe jij hier op deze foto, Ayoub?

A: …

LK: Jij speelt hier met een spiegel, he. (wijst naar de foto) Wie zie jij als jij daar in de spiegel kijkt, Ayoub?

A: Ayoub! (wijst naar zichzelf)

LK: Ja, heel goed! Als jij in de spiegel kijkt, zie jij jezelf. Dat ben jij daar in de spiegel. Dat is jouw spiegelbeeld.

LK: Als je de spiegel nu zou omdraaien naar beneden, zie je jezelf dan nog? Ben jij dat dan nog in de spiegel? Zie jij je spiegelbeeld nog?

A.: nee (knikt nee)

LK: Als je de spiegel naar beneden zou draaien, wat zou je dan zien?

A.: tafel

LK: Inderdaad, als jij de spiegel naar beneden draait, dan zie jij de tafel. Hoe komt dat nu?

De leerkracht blijft deze keer niet doorvragen naar een woord (spiegel) dat Ayoub toch nog niet zelf kan produceren. Zij biedt het woord al snel zelf aan en herhaalt het in het gesprek verschillende keren. In de opbouw naar een denkstimulerend gesprek hoef je deze testfase niet te vermijden. Het is een kans om nieuwe woorden of labels in te oefenen. Deze fase is de aanloop naar het ‘echte’ denken. In dit voorbeeld schakelt de leerkracht over naar het redeneren over de functie en de mogelijkheden van een spiegel. Op deze manier worden de denkprocessen van het kind ontwikkeld. Ayoub heeft er zelf nog weinig woorden voor, maar de leerkracht reikt hem de taal aan.

Door regelmatig denkgesprekken te voeren met jonge kinderen met een lage taalvaardigheid, leren ook zij steeds hoger en abstracter te denken. Om dat redeneren te ontwikkelen, hebben de kinderen taal nodig. Met een goed opgebouwd denkgesprek, sla je dus twee vliegen in één klap!

Bibliografie

Hay, I., Fielding-Barnsley, R. , Taylor, T. ( 2010 ). Facilitating young children’s language and vocabulary development using a cognitive framework. Peer-reviewed paper. He Kupu e journal, 37-46.

Neumann, S.B. (2015, 3 november). Vocabulary and literacy development in PreK-1 [webinar]. Geraadpleegd op 27 januari 2016 via http://event.on24.com/eventRegistration/EventLobbyServlet?target=lobby.jsp&eventid=1084755&sessionid=1&key=1959F01DCAFC8F22949BEFADC848E298&eventuserid=128721382 (niet langer beschikbaar)

Van der Zalm, E., Damhuis, R. (2014). Weinig taal, toch in gesprek. Door uitdaging meer taal. HJK: de wereld van het jonge kind, 22-25.

 

 

 

 

 

7 gedachtes over “Twee vliegen in één klap: denkgesprekken voeren met kleuters met een lage taalvaardigheid

  1. Heel mooi!! De kleuter ‘verder helpen’ door met hem/haar te praten en het gevoel geven dat hij/zij wél iets weet (kleuter wijst naar zichzelf nav de vraag in het verhaal). Alleen dat geeft mi vertrouwen om nieuwe dingen in zich op te nemen, durven nadenken etc..

    Like

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.